Een land van kokosmelk en honing, zonder helmen of fluo vestjes
Na een herademing in het regenwoud, volgde er weer een handvol stevige, en heerlijke weekdagen. Stevig omdat het verkeer me tegenwerkte, heerlijk omdat het leven (hier) gewoon heerlijk is.
Laat ik beginnen met het stevige, kwestie van ervan af te zijn. Dinsdagavond probeerde ik op het IOL te geraken. Ik had Sofie de week daarvoor beloofd dat ik een taxi zou nemen, omdat de weg naar de hogeschool zo gevaarlijk is. Haar bezorgdheid over zulke dingen heeft iets weg van het veiligheidsgevoel dat een moeder geeft. En dat doet vaak goed.
Ik moest rond vijf uur op school zijn voor de les Nederlandse vakdidactiek, dus belde ik rond twintig na vier een taxi. Ik zou tien minuutjes moeten wachten, zei de dame aan de telefoon. Half vijf, geen taxichauffeur. Kwart voor vijf, geen taxichauffeur. Vijf uur (mijn les begon!) nog steeds geen taxichauffeur. Ik belde naar het taxibedrijf, en ze beloofden me de taxichauffeur te bellen. Ik kreeg een telefoontje na vijf minuten: hij zou er dadelijk zijn. Kwart na vijf, nog steeds geen taxichauffeur. Twintig na vijf, geen taxi te zien. Ik belde nog eens naar het taxibedrijf, en ze zeiden me dat ze opnieuw de chauffeur zouden bellen. Rond half zes belden zei terug met de boodschap dat de chauffeur verdwaald was. Hun oplossing: ik moest de chauffeur bellen en de weg uitleggen. Foert, dacht ik bij mezelf, ik ga niet naar de les. Die taxichauffeur trekt zijn plan maar. Kwart voor zes: getoeter voor de deur. Een jonge gast in een chique taxiwagen die beteuterd voor zich uitkeek toen ik hem zei dat mijn les al drie kwartier bezig was. Uiteindelijk toch ingestapt, een uur te laat in de les. Mezelf blauw betaald aan die taxi.
Gelukkig was de les leuk. Maar toen de leerkracht aankondigde dat het tijd was om af te ronden, besefte ik dat ik niet echt overdacht had hoe ik thuis zou geraken. Terug een taxi bellen? Neen hoor, geen zin meer in. Gelukkig was Euridece zou lief om me mee te nemen met de bus en me naar huis te wandelen. Na een uur was ik thuis: buschauffeurs wachten in Suriname tot de bus vol zit alvorens ze vertrekken.
Na deze vervelende ervaringen met de bus en de taxi, besloot ik om de volgende dagen met de fiets naar de avondles in de academie te gaan. Slecht idee…
Ik arriveerde aan een kruispunt waar ik voorrang had. Ik stopte, want er kwamen snelle auto’s aan (maar ik stond jammer genoeg al met mijn voorwiel op de straat), wachtte tot de auto’s hun ding hadden gedaan. Een witte, ongelooflijk chique auto maakte draaide op het rechtse rijvak in plaats van op het linkse rijvak, en kwam recht op me af. Hij draaide op het laatste moment aan zijn stuur en nam alleen mijn voorwiel mee. Het eerste dat door me heen ging was een golf van dankbaarheid en opluchting: als die draai enkele graden minder scherp geweest was, lag ik nu onder die auto. De auto reed eerst door, en draaide toen terug. Een man van rond de vijfendertig stapte uit: zijn blik was wazig, hij kon amper articuleren. Stoned, overduidelijk. Ik was boos op hem: “Wilde je me dood of zo? Had je me dan niet gezien?” Hij bleef volledig rustig, probeerde me uit te leggen dat hij me niet gezien had en dat hij me natuurlijk niet dood wilde rijden. Hij gaf me geld om mijn fiets te laten maken. Eerst wou ik het niet aannemen, maar een vriendelijke Nederlandse stagiair die gestopt was om te helpen, zei me dat ik dat wel moest doen. Diezelfde stagiair stelde ook voor dat de bestuurder en ik gsm-nummers zouden uitwisselen. Jammergenoeg dacht niemand er aan de politie te bellen.
Trillend en met een krom voorwiel ben ik verder gereden naar de academie. Sinds die dag kost het me ongelooflijk veel tijd om ergens naartoe te fietsen. Ik durf alleen maar over te steken als de straat volledig leeg is. Bovendien ben ik vergeten de politie te bellen na het ongelukje, waardoor ik een man onder invloed gewoon weer op de baan heb gelaten. Wie weet wie heeft hij daarna nog aangereden?
Maar vandaag, bijvoorbeeld, had ik gewoonweg een heerlijke dag van de eerste tot de laatste minuut. Soms zit de wind je helemaal in de rug zonder dat je er om vraagt. Op school is het steeds leuker. De leerkrachten zijn zo lief en vrolijk: geen enkele leerkracht stapt de lerarenkamer binnen zonder een overenthousiaste ‘goedemorgen allemaal!’. Mevrouw Stolk, een jonge leerkracht Nederlands waar ik naar opkijk, gaf me vandaag plots een cadeautje: oorbellen en een houten armband. ‘Voor jou’, zei ze, ‘ik dacht dat je het wel leuk ging vinden.’ Ik wist niet hoe ik moest reageren. Zomaar een cadeautje? Bloos, bloos. Achteraf bedacht ik me de mogelijke reden van de verrassing: de dag daarvoor had ik mijn lovende mening over mevrouw Stolk uit de doeken gedaan aan het sectiehoofd Nederlands. Ze vroeg me naar mijn mening, omdat dit sectiehoofd denkt dat mevrouw Stolk haar les niet kent, en vindt dat zij een zwakke schakel is in het team. Misschien heeft mijn lof verandering gebracht in haar houding tegenover mevrouw Stolk.
En in de klas is het gewoon genieten. Donderdag ging ik tijdens een studie-uurtje even tussen de leerlingen zitten. Ze leerden me een beetje Sranan Tongo: de lichaamsonderdelen, waarschijnlijk fout geschreven (noso: neus, ai: oog, yessie: oor, boobies: borsten (hilariteit alom)). Soms zit ik te observeren en dan kijk ik naar de wind die zich in het gras neerlegt, de amandelboom die een aantrekkelijke schaduw werpt op het zonovergoten grasveld, de vogels die op de leuningen van de stoelen landen. Suriname nodigt uit tot dromen. En ik droom sowieso al veel te veel. Ik moet oppassen dat ik hier mijn tijd niet voorbij droom.
Dan was er mijn kapotte fiets. Ik dacht dat ik wel stevig tegen mijn voeten zou krijgen omwille van mijn krom wiel, mijn losse pedaal en mijn kapot achterlicht. Maar ik werd heel vriendelijk ontvangen en mijn fiets was in een kwartiertje tijd weer als nieuw. Bovendien bleek het geld dat ik van Gato (de man die me aanreed) exact genoeg te zijn om de schade te betalen. Ik stuurde hem een smsje om te bedanken. Toch had ik beter de politie gebeld. Hij had toen niet meer achter het stuur mogen zitten.
Het voordeel van het ongelukje, is dat ik de voorzichtigheid in levende lijve geworden ben. Ik stop aan elk kruispunt, ook al heb ik voorrang. Vandaag draaide een jonge gast zijn raam omlaag: “Hey, Roosje (ik had een bloem in mijn haar), je hebt voorrang.” “Weet ik’, antwoordde ik, “maar ik neem die niet, ik ben gisteren aangereden door een auto.” “Ah, zo,” zei de jonge gast, “goed van je, wees dan maar voorzichtig.” Vandaag reed ik naar vijf fietsenwinkels voor een helm en een fluo vestje. Nergens te vinden. Ik heb hier ook nog nooit iemand gezien met een helm en een fluo vestje. Het Surinaams verkeer is gewoon een zootje.
Ook was er Ronaldino. Dat is ook wel een grappig verhaaltje dat ik niet meer ga vergeten. Ik zag hem in een kledingszaak waar ik schoenen heb gekocht. Ik was enkele kledingstukken aan het verzamelen, en plots stond hij voor mij, en nam de kledingstukken over. ‘Hay,’ zei hij, ‘Jij bent een Spaanse. Je ziet er Spaans uit, spreek je Nederlands?’ ‘Ik ben niet Spaans, sorry,’ antwoordde ik. Hij droeg de kleren naar de paskamer en gebaarde dat ik kon passen, vroeg me naar buiten te komen, rond te draaien, gaf me een complimentje… Op het einde van al dat pasgedoe, vroeg hij: ‘Hoe heet je?’ ‘Elena’ zei ik. ‘Zie je wel, Spaans! Ik ben Ronaldino,’ en hij gaf me zo een lange, warme blik vol onuitgesproken woorden die veel te lang duurde. Ik voelde me een beetje raar dus liep ik maar zonder nog iets te zeggen naar de kassa met mijn schoenen. Achteraf dacht ik bij mezelf, wat deed die Ronaldino nu eigenlijk? Ik ben er vanuit gegaan dat hij iemand van de winkel was, maar was dat wel zo? Dragen winkeliers geen naamplaatje, een hemd van de winkel, een houwtouw met allerlei sleutels en beveiligingstoestelontdinges? Dat had hij niet. Hij nam gewoon de kleren aan die ik vasthad… Hij was gewoon iemand random?
En dan is er nog de avondles, waar het steeds gezelliger wordt. Woensdag had ik acrylles, donderdag vrije beeldende vormgeving en vrijdag conceptdenken. Vaak zijn we met dezelfde vijf of zes studenten, en daardoor gaan onze gesprekken redelijk diep tijdens de vier uren werktijd. Zo ontdekte ik donderdag dat alle vijf de studenten, en de lector zichzelf ‘christenen’ noemen. ‘Ik ben ook christelijk!’ riep ik verbaasd. In België noemen de meeste mensen zich ongelovig of katholiek, maar weinig mensen delen zich nog in bij de algemene groep christenen. En daarna gaan die gesprekken door over allerlei filosofische vraagstukken, totdat we merken dat het al bijna half tien is en dringend moeten opruimen.
Daarnaast zijn er nog tal van kleine dingen die ik gewoon niet meer kan missen. De hete zon op mijn huid, de dromerige klanken van de ukelele van Joren die uit het huis zweven als ik na de avondles kom aangefietst, de magnifieke vogelgeluiden die rond me klinken als ik rond zeven uur ’s morgens even ga genieten in Sofie haar hangmat, mijn bedje onder het vliegennet naast het raam waar altijd wat straatlicht doorvalt, het alarmbelletje dat s’ nachts afgaat als er een nachtvinder wilt inbreken. En andere dingen, zoals de smaak van kokosnoten, werken aan lesvoorbereidingen op de houten vloer van mijn kamer, en de constante gezelligheid hier: er is hier altijd volk. Joren kookt voor ons en Jan en Shera, of zij komen voor een leuke film of een glaasje rum. Dat laatste is altijd grappig, want als Steffen een paar glaasje rum op heeft, begint hij Nederlandse liedjes te zingen die we niet kennen, en Joren neemt zijn ukelele en speelt ‘Tweeeeeeeeeeeeee kopjes koffie’. Een heel huiskamerconcert, gratis.
De heerlijke verhalen gaan door. Want Sofie is onze superorganisator die tripjes afdingt en zotte kortingen klaarspeelt. Ik ben reuzennieuwsgierig naar alles wat ons nog te wachten staat, maar besef dat ik elk moment moet stilstaan bij wat er nu is. Het zijn zalige momenten en ze zullen nooit meer terugkomen. Maar ze liggen wel opgeslagen in een klein paradijsje in mijn hersenpan, herinneringen om nooit te vergeten.
Dit is de onbeschadigde geest en belevingswereld van een jongvolwassenen. De zwarte hand is een scherpe ervaring die krassen en zwarte vlekken trekt in de deze gedachtewereld van melk en honing, als een donderwolk in een helderblauwe hemel. Het is een kwade aanraking die voor altijd sporen nalaat, een litteken in het vurige enthousiasme, het grenzeloze vertrouwen en de dromerige naïviteit van een kind.
Twee bleke handen grijpen naar een gehavende pop. Griezelige slangen lijken greep te willen krijgen op deze pakbeweging. Het werk representeert een wankelmoment in het opgroeiproces van een jongvolwassenen. In gedachten grijpt ze terug naar een kindertijd die nooit meer zal terugkomen. De veiligheid van met poppen spelen op de mat van de huiskamer cirkelt als een verdwaalde gedachte door haar hoofd. Opgepakt worden, geknuffeld worden door mama… die liefdevolle aanrakingen worden onbereikbaar. Het besef dat de wereld groot en ruw brengt schreeuwende gedachten in haar hoofd.