Feesten op een bus, vleermuizenpipi, gestrande Nederlanders en onuitstaanbare stankwolken
Tien april! Hoe kan dat nu? Ondertussen zijn er weer een heel aantal mooie momenten voorbijgekomen, die de tijd opschrokten alsof het een onweerstaanbare slagroomtaart was. Er passeerde een week gevuld met schoolwerk en een adembenemende trip.
De week gevuld met schoolwerk kende haar intensieve momenten en haar onoverkomelijke relax- en feestmomenten (relaxen en feesten zijn gewoon basisplichten in Suriname, niets aan te doen). Het schoolwerk deed ik vooral in de vroege ochtend tot in de namiddag, met tussenin een plons in het zwembad, omdat de hitte ons ’s middags van achter onze computer jaagt. Ik werk aan mijn keuzetrajecten op de vloer van mijn kamer: documentjes typen op Microsoft Word. Maar af en toe mag ik ook naar buiten: om de omgeving te tekenen, foto’s te trekken en om mensen te interviewen. Hierboven zie je een paar mensen waarmee ik een hele babbel heb gedaan: Morena en Pico. Morena zat gezellig op een plastic stoel in de straat, Pico was een zwerver die zichzelf een ‘buschecker’ noemde (hij hield zogezegd het bussenplein in het oog en greep in als er problemen waren, in werkelijkheid zat hij met een biertje en een paar vrienden op een trap).
’s Avonds, en soms in de namiddag hebben we dan tijd om leuke dingen te doen. De voorbije week maakten we bijvoorbeeld een uitje naar de zoo met kinderen uit het buurthuis. Het was een onderdeel van het keuzetraject zorg van Sofie en Shera, maar ik mocht een beetje helpen.
Ook stond er één keer de partybus en de Havana op het programma. De partybus is een oude bus met een open dak, luide muziek en drank aan boord. Ze rijdt door de stad en de feestgangers die de bus nemen trekken de aandacht van voorbijgangers door helemaal uit hun dak te gaan. Meerijden met de partybus gaat als volgt: je nodigt een hele hoop (twintig tot dertig mensen) uit in je huis, je haalt een hoop Barbo, cola en Borgoe bij de Chinees, en je belt de partybus op en geeft het adres van je huis door. Voor de rest moet je nog inladen en feesten, en feesten natuurlijk, en nog eens feesten. De partybus zet je af aan een discotheek naar keuze. Waar je kunt feesten, en als vanzelfsprekend kunt feesten, en nog meer kan feesten.
Voor de rest was er deze week de wandelvierdaagse in de avond. Dat is een soort stoet van verschillende bedrijven die leuke Surinaamse dames in zotte pakjes steken en dansjes laten doen. Ik wordt steeds achterovergeblazen als ik zie hoe goed Afrikaanse dames met hun kont kunnen shaken: die kont is gewoon gemaakt om te shaken! De stoet was fascinerend, en er kwam veel volk op af. Toen ik werd opgebeld door een andere groep stagiaires om hen te vergezellen, deed ik er wel een uur over om drie straten te bewandelen!
Verder was er nog een etentje in het pannenkoekenhuisje en een gezellige avond in de Zanzibar (een junglecafé).
En toen brak zaterdagochtend aan en stond er weer een nieuwe trip voor de deur: de langste, avontuurlijkste en meest intensieve van allemaal. We zouden vier dagen verblijven op Raleighvallen, een eiland in een diep stuk jungle. De eerste dag vertrokken we acht uur ’s morgens met het tripbusje: vier uur rijden en vier uur varen in een klein motorbootje zou ons op bestemming brengen. De heenweg bestond vooral uit hobbelen (we reden op een zandweg met diepe putten) en entertaining door Chigani (het dochtertje van onze kokkin dat nog maar elf jaar was en met ons meereisde). Onze boottocht was best spannend. Nadat we een uur in de brandende zon gevaren hadden, stuitten we op een eiland met een hoop springende, schreeuwende stagiaires: de motor van hun boot was stuk en ze waren naar het eiland gepeddeld met hun teenslippers, ze zaten al uren muurvast, en nu kwam er misschien, héél misschien een mogelijke oplossing aangevaren. Terwijl wij een beetje met hen gingen praten, probeerde onze bootsman de motor te herstellen. Na een uurtje was het taakje gefikst! De stagiaires waren echter nog helemaal niet gekalmeerd: zij hadden de nacht ervoor dan ook al moeten overnachten aan de steiger waar het motorbootje zou aankomen, want hun tour operator was vergeten om brandstof te voorzien. Ze wilden eigenlijk gewoon naar huis na al die ellende.
Het eiland waar we zouden verblijven was magnifiek. Ik maak even een schets: een groot houten afdak met verschillende verdiepen (er konden zeker tweehonderd hangmatten hangen) op een eiland van grote rotsen vol palmbomen, bijzondere vegetatie. Boven ons sliepen vleermuizen tussen de houten planken (die ’s nachts pipi hebben gedaan op Joren zijn kop), en we moesten ook wel eens een slang elimineren die tussen onze hangmatten sloop, of een vogelspin negeren die over de houten balken trippelde. Rondom ons niets dan ongerept Amazonewoud en schattige watervalletjes in een heldere rivier.
De volgende dag begon al om half zeven, met een stevig ontbijt dat ons de kracht moest geven om acht zware wandeluren te doorstaan. We werden met een bootje afgezet ERGENS in het regenwoud, en kregen nog even een waarschuwing voor stekelbomen en slangen. De tocht die we deden kan ik gewoon niet onder woorden brengen. Doe een National Geographic open en haal de prachtigste foto’s van het Amazonegebied eruit: daar zaten wij. De woudreuzen, de padden en kikkers, lianen, papegaaiengeluiden… Het was een overweldigend geheel. Één vogelgeluid zal trouwens voor altijd in mijn geheugen blijven zitten: de bospolitie. Elke keer als ik er één hoorde werd ik overvallen door kippenvel. Het is een mysterieus, spookachtig en wondermooi geluid dat je hoe dan ook niet kan negeren, ookal ben je in het diepst van je gedachtewereld verzonken.
Na vier uur wandelen belanden we op een plateau van rotsen: het was de voet van de Voltzberg, een enorme, bolle rots met steile wanden, en die zouden we beklimmen! Vijfhonderd meter steile rotswand staarde ons aan. Maar we haalden het: soms op handen en voeten of onder het struikgewas door. Het uitzicht…tja… opnieuw onbeschrijfbaar. Niets en niets en niets dan regenwoud in de verte, diepe rotswanden rond ons heen en hagendissen die wegglipte in het door struikgewas. We stonden op het beginpunt van de aarde, alsof de hele aarde rond die rots was gegroeid, een machtig gevoel.
De terugtocht duurde even lang als de heentocht, en iedereen was overhit tot achter zijn oren. De watervallen op het einde van de rit brachten dan ook een heerlijke verkoeling. De avond die volgde bestond vooral uit een aantal borden stevige, Surinaamse kost en flauwe grapjes van een bende vermoeide mensen.
De volgende dag stond er een kleine wandeling op het programma naar de Moedervallen. Onderweg kregen we uitleg over de papegaaienbekplant, de wandelden boom (een boom die twee meter per jaar vooruit wandelt), de pijlgifkikkers (verlamt al je spieren en maakt je zo dood, want je hart stopt met slaan), de maripalarf (die at ik op), de bospaloeloe, de mannelijke en vrouwelijke schildpaddenliaan, de telefoonboom (word door inheemsen gebruikt om te communiceren, omdat het een heel luid geluid voortbrengt als je er op slaat) enz. De moedervallen waren te sterk om te zwemmen, maar we konden wel van rots naar rots springen en genieten van de heerlijke stilte rond ons heen. Een stilte die ik vanaf nu voor altijd zal missen nu ik er eenmaal van geproefd heb.
In de namiddag deed ik een dutje op de opgewarmde rotsen en waagden Bram en ik ons aan een verkoeling in de stroomversnellingen rond het eiland. Het probleem was dat het water vol zat met piranha’s. Een halfuurtje vissen door een ervaren visser leverde al snel een zestal piranha’s op: grote, platte beesten met felrode ogen en tanden waar je echt niet door verscheurd wil worden. Een oplossing om de piranha’s te vermijden is in de stroomversnellingen te blijven, en niet in stilstaand water te komen. Maar die stroomversnellingen waren wel heel sterk, en we wilden natuurlijk niet worden meegesleurd naar EEN plek ERGENS in het regenwoud.
Ook zagen we die middag nog hoe een minihelikopter op het eiland landde met een duo Amerikanen die met een hoop dure camera’s een documentaire wilden maken over het Amazonegebied. We lachten naar elkaar toen we bedachten hoe die mannen de Voltzberg zouden beklimmen met hun zware technologie, over beekjes moesten springen en zich door het dichte struikgewas zouden wurmen.
’s Avonds was er nog een sterrenhemel. Laten we zeggen, de sterrenhemel. Ik zal nooit meer van de sterrenavond zien dan die avond. Ik voelde me in de glazen bol op onze boekenkast thuis: ik lag onder een koepel en een hoop fonkelende glitters kwam me tegemoet. Het is ook altijd grappig om te zien wat voor vreemde, filosofische bui zo een sterrenhemel bij mensen losmaakt. Enkele keren onderbrak ik die omdat ik trippelende pootjes naast me hoorde in de duisternis. We zullen echter nooit te weten komen van wie die trippelende pootjes waren, want vanaf het moment dat ik een zaklamp bovenhaalde, waren ze verdwenen.
De vierde dag begon om zes uur, omdat we vogels zouden gaan spotten. Jammer genoeg had de stomme helikopter de vogels verstoord. Toch zagen we enkele toekans en parkieten. Daarna begonnen we aan een boottocht en een bustocht in de stortende regen. Die dag zijn we te weten gekomen hoe het voelt om écht te stinken. Alles, tot onze hangmatten en rugzakken toe liet een enorme stankwolk na. Zo rook het dus in de middeleeuwen: ongewassen mensen, vochtigheid en opgedroogde modder gemengd met vleermuizenpipi enz. Stiekem was ik blij met de wasmachine die thuis klaarstond. De bekrompenheid en materiële gehechtheid van een westerse mens overviel me, en stelde me zwaar teleur.